Net als Eindhoven en Helmond in Oost-Brabant is Tilburg een industriestad die zich opnieuw moest uitvinden. Met een internationaal vermaarde universiteit en een gerevitaliseerde spoorzone, die in Berlijn niet zou misstaan, lijkt dat aardig gelukt. Tegelijkertijd is daar het verleden dat tot op de dag van vandaag doorwerkt. Van verborgen armoede in de arbeiderswijken, eenzaamheid in portiekflats tot ondermijning in de volksbuurten. Hoe bieden de Tilburgers deze problemen het hoofd? Waar zit de veerkracht? En wat verwachten ze van de politiek?


Broodnodige hulp

We spreken Hülya Özdemir en Sam Aandewiel van stichting Broodnodig in de kantine van de Pollepel en kijken uit op de binnenplaats. Precies op het moment, dat de dagelijkse inloop begint. Aandewiel: ‘Je ziet meteen waarom onze stichting zo broodnodig is. Dat zijn allemaal mensen die gewoon gevoed moeten worden. Daar komt het uiteindelijk wel op neer. Als ik daar te lang over nadenk kan ik daar wel verdrietig van worden, maar tegelijkertijd ben ik ook blij dat wij er wel voor deze groep zijn.’

‘Dagelijks komen hier rond de 100 mensen,’ vult Özdemir aan. ‘Maar niet iedereen komt elke dag: het bereik ligt tussen de 600 en 1000. Je hebt een groep, de dak- en thuislozen, die zien we dagelijks. Dan heb je de mensen die elke week, de laatste dag van de maand en om de paar maanden komen.’ Iedereen is welkom, wie je ook bent. En dat gedurende meer dan dertig jaar. ‘We zetten het levenswerk van mijn vader, Pater Poels, voort. Tot zijn 88ste fietste mijn vader elke nacht door de wijk om brood uit te delen. De route werd de laatste jaren wel steeds korter.’

Aandewiel: Iedereen is hier welkom, je hoeft niets te verantwoorden 

Özdemir: ‘Daarom is die laagdrempeligheid heel belangrijk. We voeren geen doelgroepenbeleid. Jongeren, ouderen, gehandicapten, buitenlanders, Tilburgers, vluchtelingen, statushouders, afgewezen asielzoekers: dat maakt hier allemaal niet uit. Die combinatie zorgt ervoor dat we mensen bereiken, die elders niet geholpen worden.’ Daarin verschilt Broodnodig van de voedselbank. ‘Niets ten nadele van de voedselbank hoor, maar we werken dus niet met inkomensdrempels. We hebben een kort gesprek en vragen of je iets wil vertellen. Meestal volgt dan een uitleg over waarom ze hier zijn. Echt de diepte in, ga je vaak nog niet. Vier weken later misschien wel, dan staan we voor je klaar.’

‘Er hoeft hier niets verklaard of verantwoord te worden,’ vult Aandewiel aan. ‘Op het moment dat je hier komt, ben je al een enorme drempel over. Namelijk die van “ik heb het niet”. Volgens mij is er geen grotere drempel dan die. We verwachten dus niets terug. Ja, behalve dat mensen zich gedragen, niet voor overlast zorgen en onze medewerkers en elkaar met respect behandelen. En ja, misschien wordt daar wel eens misbruik van gemaakt. Maar wat dan nog: als van de tien er twee rotte appels tussen zitten, heb je acht mensen geholpen.’

Özdemir: Het is tijd om ons te bezinnen op het systeem 

Sinds Pater Poels zich in de jaren zestig op het helpen van de minder bedeelden stortte, mag er dan veel veranderd zijn, maar de noodzaak is er niet minder om geworden. ‘De wijze waarop allerlei sociale projecten in de jaren zestig, zeventig en tachtig heel makkelijk gestalte kregen, is niet meer,’ zegt Özdemir. ‘Daarvoor in de plaats hebben we nu een bureaucratie bedacht waar je moet bikkelen door allerlei systemen, regelingen en formulieren. Ongetwijfeld met de beste bedoelingen, maar ik denk wel dat het nu het moment is om te bezinnen. Waarom hebben we dat ook alweer gedaan? En dient het nog steeds het doel?’

Natuurlijk is een terugkeer naar het verleden niet mogelijk. Al was het maar vanwege de enorme schaalgrootte. ‘Het gaat om veel geld, dus ik snap dat er verantwoording nodig is. Alleen dat kan je ook op een andere manier aanpakken. Niet van bovenaf vertellen welke regelingen er zijn en of je daar recht op hebt, maar met iemand het gesprek aangaan alsof het je buurman is. En dan niet op je eigen kantoortje, maar bij iemand thuis. Hoe iemand woont, zegt al zoveel. Ga naast die persoon staan en praat niet vanuit je machtspositie. Je wil helpen, niet oordelen. Als je eerst luistert naar wat iemand nodig heeft en de vraag achter de vraag begrijpt, kan je later wel kijken hoe en met welke regeling je dat voor elkaar krijgt.’

Onmaatschappelijkheidsbeleid nog steeds relevant

Het verleden is niet alleen sociaal, maar zeker ook fysiek tastbaar. Misschien niet in de binnenstad, waar zo’n beetje alles in de vooruitgangsjaren onder de sloophamer verdween, maar dan toch zeker wel in de wijken daarbuiten, constateert bijzonder hoogleraar en Tilburger Pieter Tops. ‘Om de problematiek in de wijken van nu te begrijpen moet je terug de geschiedenis in. Eigenlijk al naar de periode rond de oorlog met het “onmaatschappelijkheidsbeleid”.’

‘Daarin werden de “onmaatschappelijke” gezinnen geïnventariseerd,’ legt Tops uit. ‘Let wel gezinnen, niet individuen, we spreken tenslotte over eind jaren veertig. Die gezinnen werden nog in categorieën onderverdeeld: de zwaksocialen, asocialen en antisocialen.’ De vraag was of die groepen geconcentreerd moesten worden of niet. ‘Uiteindelijk werd besloten om het allebei te doen. De zwaksocialen konden best over de wijken verspreid worden, maar de anti- en asocialen moesten echt in bepaalde wijken en gebieden bij elkaar gezet worden. Nu is het fascinerende, dat wanneer je die kaart uit de jaren zestig neerlegt naast de problematische wijken van nu, het haast een op een is.’

Tops: Hoe in sommige wijken parallelle samenleving zijn ontstaan, kun je vrij nauwkeurig uittekenen

Combineer dat concentratiebeleid met de veranderende inzichten in het welzijnswerk van de jaren zeventig en je hebt een belangrijke verklaring waarom in deze wijken een hechte gemeenschap met eigen normen en waarden is ontstaan. ‘Ze werden weliswaar meer losgelaten, maar bleven wel wie ze waren. Externe stigmatisering leidt tot interne saamhorigheid. Dat zorgde voor veel sociale cohesie. Men specialiseerde zich in het overleven in de marge van de samenleving. Het waren in zekere zin heel ondernemende mensen. Het begon met smokkelen, stropen en inbraken en ging eigenlijk vanaf de jaren tachtig vrij automatisch over in de veel lucratievere drugshandel. Eerst wiet en hasj, vanaf begin jaren negentig ook xtc.’

In de wijk maakten criminele families de dienst uit. ‘Zij hadden er natuurlijk alle belang bij om buiten het blikveld van de autoriteiten te blijven. Toen ik in de jaren negentig een wijkperspectief aan het maken was, sprak ik met de wijkagent en die vertelde me dat het een rustige wijk was, waar hij zonder problemen doorheen kon fietsen. Hij had gelijk, want tien jaar daarvoor gingen de kevertjes van de politie nog regelmatig op hun rug of in de brand en dat gebeurde niet meer.’

Tops: Tot 2005 konden criminele families redelijk ongestoord hun gang gaan

Maar wat die agent niet zag, was veel groter. ‘Pas in 2005 trad men voor het eerst echt op. En met reden: in één dag werden in dat wijkje met een paar honderd huizen 42 wietkwekerijen en 2 xtc-labs ontdekt. Je kon met recht spreken van een parallelle samenleving.’ Daarna veranderde een hoop. De drugshandel stond op de radar én de wijk werd fysiek opgeknapt. ‘De discussie was nog wel of iedereen na de renovatie terug kon komen, maar uiteindelijk is ervoor gekozen om 80% van de oorspronkelijke bewoners terug te laten keren. Juist vanwege die sociale cohesie.’

Maar om daar nou romantisch over te doen, gaat wat ver. ‘Om je een simpel voorbeeld te geven. Ik vroeg aan een jonge moeder waarom ze een wietplantage op haar zolder had. “Tja,” zei ze. “Ik had geld nodig voor de communie van mijn dochter. En toen kwam iemand die ik kende uit de wijk met een aanbod: jij het geld, wij de zolder.” Ze vertrouwde dat discutabele figuur uit de buurt uiteindelijk toch meer dan de overheid. Dus afgehaakt van de overheid waren de mensen zeker. Maar hulpeloos absoluut niet. Er werd voor elkaar gezorgd en je hoefde niet mee te doen met de illegale activiteiten, zolang je je mond maar hield. Ik durf best wel de stelling aan, dat je hier al een participatiesamenleving had, voordat de term überhaupt bedacht was.’

Tegelijkertijd waren de normen en waarden zeer verstikkend en bepalend. ‘Wilde je echt meetellen in de wijk, dan moest je wel conformeren aan. Als je verder wilde leren, werd dat niet gewaardeerd. Je distantieerde je van de wijk, werd al snel de professor genoemd en je lag eruit. Jongens en meisjes met talenten konden die dus niet ontplooien, want ze moesten in het normen en waardenpatroon van de buurt blijven. Nu is dat wel minder, maar helemaal weg is het nog niet.’

De oude voetbalkantine

Middenin een van de wijken die Tops ter sprake brengt, liggen de oude velden van voetbalclub K.S. Broekhoven er vredig bij. Ja, het kon soms iets te gezellig worden in de derde helft. En ja, de tegenstanders gingen met angst en beven naar de club. Maar nee, het beeld dat bij de voetbalclub ondermijnende activiteiten de boventoon voerden, klopt volgens de mensen die we in de kantine spreken niet.

Wel ging de voetbalclub een aantal jaar geleden failliet en staat het clubhuis sindsdien leeg. Communicatie- en participatieadviseur Pien Rosmalen vertelt: ‘Vanuit de buurt bestond toen de wens om het pand voor de buurt te behouden en er een “ouderwets buurthuis” van te maken.’ De gemeenteraad omarmde dit idee en stelde Rosmalen aan als kwartiermaker. ‘Voor veel inwoners is een grootschalig wijkcentrum toch een te grote drempel, dus wij willen het intiemer houden. Echt het idee van een woonkamer. En ook wel een beetje met heimwee naar vroeger, toen alles eenvoudig was.’

Rosmalen: Je ziet wel heimwee naar hoe eenvoudig het vroeger allemaal was 

De belangrijkste opgave van Rosmalen zit hem in het er zijn voor de buurt. ‘Ik loop hier al rond sinds 2011, dus heel veel mensen kennen we me wel. Ik heb met talloze bewoners over allerlei onderwerpen gesproken. Over hoe het vroeger was, hoe het nu is en hoe ze het graag zouden willen. Daar rollen dan dingen uit die de gemeente en de woningcorporatie kunnen gebruiken om een plan voor de komende twintig jaar te maken. En zo kwamen we dus ook op het idee van het buurthuis. Om het echt van de buurt te maken, blijft wel heel lastig. Inwoners zijn terughoudend. Het kringetje van vrijwilligers is vrij stabiel.’

Terug naar de oude voetbalkantine: ‘Twee jaar geleden hebben we daarvoor een stichting met bestuursleden hier uit de buurt opgericht. Maar toen begon het eigenlijk pas: alles moest geregeld worden, van vergunningen tot grootschalige verbouwingen. Dat bleek toch wel lastig, zowel logistiek als qua scheve ogen over “het de baas willen spelen van”. Ik denk dat daarbij ook wel meespeelt, dat inwoners hier van oudsher wat wantrouwig zijn richting de overheid. Het systeem is niet altijd even makkelijk en lijkt vaak niet eerlijk.’

Uiteindelijk heeft het bestuur een stapje teruggedaan en kwam er een tijdelijk bestuur. Rosmalen: ‘Met mensen die wel heel betrokken zijn bij de buurt, maar er toch iets verder van af staan.’ Dat bleek een schot in de roos. Het pand is inmiddels aangekocht en het dak gerepareerd. ‘Daarmee is de bouw echt begonnen. We zijn nu bezig om het bouwteam in te richten. Allemaal met mensen uit de buurt. Ook professionals, de elektricien betalen we natuurlijk gewoon. Klussen genoeg. Wat metselen, wat muurtjes eruit. Hopelijk gaat het de komende tijd echt lopen.’

Vorstenbosch: De kloof blijft 

Of het buurthuis een succes wordt, is nog ongewis. Aan de inzet van de tijdelijke bestuurder Jan Vorstenbosch zal het in ieder geval niet liggen. Inmiddels met pensioen, maar vol energie en plannen. ‘Ik heb wat met de buurt. Ben hier opgegroeid en heb mijn hele jeugd bij de club gevoetbald. Ik heb ook een goed stel hersens, dus ben naar het gymnasium in de stad gegaan. Dat heeft me uiteindelijk wel ver gebracht. Bijna tot een hoogleraarschap aan toe.’

De passie voor het voetbal en K.S. Broekhoven bleef. ‘Als voetballer speelde ik niet onverdienstelijk en ben op het hoogtepunt toen we kampioen werden gestopt. Ik was 33 en heb nog 10 jaar lang het clubblad helpen maken. Maar toen ik kinderen kreeg, werd het lastiger.’ Tot nu dus. ‘Pien kent de mensen hier in de buurt wel veel beter dan ik. Mij zien ze toch als buitenstaander en iemand die het heeft gemaakt. Een miljonair haast, ook al ben ik dan “gewoon” gebleven. Ik probeer echt op basis van gelijkwaardigheid het gesprek aan te gaan, maar je moet toch wel door een barrière heen iedere keer. De kloof blijft.’

Erik van Vliet woont wel in de wijk. ‘Zo’n twintig jaar nu, dus nog maar net volgens de mensen die hier geboren en getogen zijn. Ben hier voor de liefde komen wonen, maar ik kom van origine uit Gelderland. In het begin was het wel wennen. Niemand heeft het hier breed. Als je het aan het einde van de maand even niet redt, dan krijg je een belletje: “Kan ik een kopje koffie komen drinken?” “Ja, is goed. Neem je zelf de koffiekan mee?” En ’s avonds kan je bij een andere buur een hapje komen eten. Daar wordt niet over gepraat. Je schuift gewoon aan, klaar.’

Van Vliet: Het is hier fijn wonen 

‘Als je dat in Gelderland zou doen, krijg je te horen van “kom over een half uurtje maar terug, we zijn aan het eten.” Dus ja, ik vind het een fijne buurt om te wonen.’ Onderling is het goed. Maar van vertrouwen in de politiek, kan je niet spreken, zegt Van Vliet. ‘Mensen hebben daar echt helemaal niks geen boodschap aan. Om heel eerlijk te wezen: als ik naar jullie (medewerkers van CLB, PvdA & GL, een wethouder en een partijvoorzitter, red.) kijk, herken ik jullie niet. En wie je niet kent, daar ga je niet op stemmen.’

‘Er heerst hier toch een idee van die politici zie je een keer in de vier jaar en dan niet meer. En ondertussen worden de echte problemen alleen maar groter,’ zegt Van Vliet. ‘De armoede die je vroeger misschien meer zag, is er nog steeds. Als je bijvoorbeeld de Matterhornstraat ziet, dat zijn mooie huisjes. Maar veel mensen die daar wonen zijn hartstikke arm. Die hebben geen rooie cent, gaan ’s avonds met honger naar bed en zijn in de steek gelaten. Ik zal je een voorbeeld geven: we kregen een brief waarin stond dat we een huurverlaging kregen. Hoppa, daar kun je wat mee. Maar in die brief stond ook: laat het de belastingdienst weten, want je huurtoeslag gaat waarschijnlijk omlaag. Ja, daar heb je dus helemaal niks aan. Dan vraag ik me wel af: wat wordt daar nou aan gedaan?’

En dan is Tilburg nog een stad, waar de sociale infrastructuur nog relatief goed overeind is gebleven. Een stad bovendien die regelmatig het nieuws haalt, omdat ze wel durft af te wijken van de strenge Haagse regelgeving. Dit college zet er echt een tandje bij, zo vertelt wethouder Yusuf Celik. ‘Wat wij heel erg belangrijk vinden, is de uitvoer voorop en dan pas het beleid. Om daar te komen moeten we een majeure beweging maken in onze organisatie. Meer wijkgericht en inwonersgericht werken in plaats van andersom. De agenda, noden en behoeften uit de wijken willen we meer laten doorklinken in datgene wat wij doen als gemeente.’

Celik: Gemeente moet op een andere manier gaan werken 

Dat vraagt niet alleen om een andere manier van werken, maar ook een andere manier van het geld verdelen, legt Celik uit. ‘Bijvoorbeeld door gebiedsteams en mensen als Pien de ruimte te geven om vanuit vertrouwen een band met de inwoners op te bouwen. Of dat iets is wat in de komende weken of maanden geregeld gaat worden, nee. Maar het is wel een belangrijke stap om als overheid weer benaderbaar te zijn en niet meer zo bedrijfsmatig en kil te opereren. We willen echt vanuit waarden werken. Alleen de pendule is helemaal richting de andere kant geslagen, dus dat gaat minder snel dan je zou willen.’

Het zal allemaal goed bedoeld zijn, maar of het echt de juiste plannen zijn? ‘Geen idee,’ antwoordt Van Vliet. ‘Ik heb mijn diploma’s gehaald, heb in mijn leven regelmatig mensen geïnterviewd en ben zeker niet laaggeletterd, maar ik snap gewoon niet wat er gezegd wordt. De taal is ingewikkeld en het verhaal lang. Als het in twee zinnen van “dit is er aan de hand” en “dit gaan we doen” was gezegd, dan was het voor mij veel duidelijker geweest. Voor mij en ik denk ook wel voor mijn buren.’

Andere wijk, andere wereld

Wie op deze woensdagmiddag het Huis van de Wijk instapt en de gezellige kakofonie aan stemmen van kaartenspelers ondergaat, zal het misschien niet zeggen, maar Goirke, Hasselt en Bouwmeesterbuurt is echt andere koek dan Broekhoven. Je buren ken je niet, ’s avonds moet je als vrouw niet over straat, en wat je ’s ochtends aan troep in je portiek aantreft, is altijd maar weer de vraag. Welzijnswerker Shirley van den Broek: ‘Het begint bij taal. Als je elkaar niet verstaat, kun je elkaar niet snappen. Ik begeleid een taalclub met Syrische statushouders vluchtelingen, maar ik kom er steeds meer achter dat ook mensen die hier vijftien à twintig jaar wonen de taal niet machtig zijn. Daarom kunnen zij ook meedoen met de taallessen. Graag zelfs. Tijdens de lessen hoor je veel signalen, waar mensen tegenaan lopen.'

De laaggeletterdheid beperkt zich niet tot die groep, gaat Van den Broek verder: ‘Ook veel Nederlanders zijn analfabeet. Die zijn wel mondig, maar begrijpen vaak niet wat op een formulier staat. Helaas zie je die niet zo snel in de les verschijnen alleen.’ Van den Broek loopt al een tijdje mee en heeft de wijk in die tijd niet per se zien verbeteren. ‘Ik ben welzijnswerker, maar soms heb ik het idee dat ik meer maatschappelijk pleisters aan het plakken ben dan iets anders. Jeugdcriminaliteit, armoede, eenzaamheid, ingewikkelde zorgvragen, ggz: alles komt in deze wijk samen.’

Van den Broek: Het begint bij de taalbarrière 

Collega Jet van Es: ‘Eigenlijk zou ik mijn dagen moeten besteden aan communitybuilding. Alle mensen leren kennen, een soort ladekastje hebben van wie kan wat doen en die dan aan elkaar verbinden. Maar wat Shirley zegt, herken ik wel. Je bent toch heel veel bezig met het oplossen van problemen en proberen daar dan de juiste hulporganisaties voor te bereiken.'

Juist voor de inwoners van deze wijk is de drempel om naar een groot wijkcentrum te gaan heel hoog, legt Van Es uit. Het is toch heel onpersoonlijk en massaal. 'In het Huis van de Wijk willen we daarom de krachten van onder andere de Wijkraad, de woningcorporatie en de gemeente op een kleinschalige manier bundelen. Het is een ontmoetingsplek van en voor alle wijkbewoners van Goirke, Hasselt en de Bouwmeesterbuurt. Ik denk echt dat de enige manier is om bijvoorbeeld de eenzaamheid te verminderen.’

Je zou het Huis kunnen vergelijken met het buurthuis van vroeger, zegt Van den Broek. ‘Maar met een groot verschil. Het moet geen klaaghuis zijn. We willen mensen helpen en met elkaar verbinden. Van en door vrijwilligers is geen slogan, het is de manier waarop we werken. We zijn de huiskamer van de wijk.’ Een van die vrijwilligers, Ramona van Wanrooij, zit aan tafel. ‘Na mijn scheiding ben ik hier komen wonen en ik voel me zeker wel betrokken bij de buurt. Ik houd van de stad, de wijk en de diversiteit van de mensen hier. Daarom wil ik helpen er wat van te maken. Een van de grote problemen is dat de jeugd momenteel wordt gebruikt voor allerlei hand en spandiensten. Je wil niet onderdoen voor je klasgenoten, je vrienden op straat en dus gaat het van kwaad tot erger.’

Als lid van de ouderraad van de basisschool van haar dochter organiseerde ze laatst een avond over de problemen. ‘De politie, de gemeente, ouders, de school: iedereen hebben we erbij betrokken om met elkaar over ondermijning hier in de buurt in gesprek te gaan. Ook om het te herkennen. De verschillen zijn heel groot. Sommige ouders weten niet wat snus is, dus dan kun je ook moeilijk verwachten dat ze weten waar hun kinderen allemaal mee bezig zijn. En al helemaal niet opvoedend kunnen handelen.’

Van Es: Je hebt niet zoveel aan bureautijgers

Van den Broek vult aan: ‘Het jeugdwerk is grotendeels wegbezuinigd. Er zit echt een gat tussen zes en twaalf jaar. Ik ben op huisbezoek geweest, omdat een kind van acht een ander kind met een mes bedreigde. Of bij een kind van elf, die een pistool op een leeftijdsgenootje richt, omdat die zijn mobiel wil. Dat zijn mijn taken onderhand steeds meer. Wanneer zo’n kind in beeld komt van het jongerenwerk, is het eigenlijk al te laat. De doorstroom is er gewoon niet.’

Alsof de uitdagingen voor de wijk al niet groot genoeg zijn, is de daklozenopvang hier onlangs geopend, zegt een bezorgde Van Wanrooij. ‘We hebben ontzettend veel aanloop hier richting het centrum. Op zich niet erg, maar het komt er allemaal bovenop. Onlangs is er nog een pand opgerold van waaruit gedeald werd. Een kwestie van blijven bellen: “Ik zie dit, ik hoor dat.”’

Van Es: ‘Iedereen ziet het en denkt wanneer gaat de gemeente iets doen. Naast deze woning kan ik je er zo nog een paar aanwijzen, waar precies hetzelfde gebeurt. Sommige bewoners durven dat aan te kaarten, ook vanuit het idee “die buurt is ook van ons”. Maar de meesten hebben zoiets van “het zal wel”. Er verandert toch niets. Dat begrijp ik wel. Als er stront aan de knikker is, heb je niet zoveel aan bureautijgers. Maar toch is ons hele systeem zo ingericht. Zelfs de wijkagent zit vaker achter zijn bureau dan hem lief is en voor de aangifte is het veel te druk. Daar wordt niets meegedaan.’


Afbeelding: Jan Erik Keman