15,9 uur en steeds meer werk

Centrum voor Lokaal Bestuur
Centrum voor Lokaal Bestuur • 8 Mei 2016

Het is tijd om keuzes te maken. Raadsleden moeten meer tijd besteden aan de dialoog met de samenleving en minder aan vergaderen en aan het doorspitten van stapels documenten. Bovendien moeten ze ervoor waken dat ze niet te veel politiseren. Dat staat in het rapport 15,9 dat de Raad voor het Openbaar Bestuur (Rob) op 21 april publiceerde. Een raadslid besteedt volgens de Rob gemiddeld 15,9 uur per week aan het raadswerk. Er komt steeds meer werk op het bordje van raadsleden te liggen terwijl zij daarvoor niet meer tijd krijgen. Daarom vindt de Rob dat er keuzes moeten worden gemaakt en dat de randvoorwaarden voor het raadswerk moeten worden verbeterd.

Jacques Wallage is oud-burgemeester van Groningen en sinds 2009 voorzitter van de Rob. Een functie die hij combineert met het Honorair hoogleraarschap Transities in het Openbaar Bestuur aan de Rijksuniversiteit Groningen en andere functies.

wallageIs het huidige raadslid nog wel berekend op zijn of haar taak? Wordt het niet tijd voor professionele raadsleden?
‘Volksvertegenwoordiger zijn is nooit eenvoudig geweest, maar in de laatste jaren is het wel een stuk ingewikkelder geworden. De decentralisaties leveren heel veel extra taken op waardoor de raad ook een andere rol krijgt. Bovendien vindt heel veel van wat vroeger in de gemeenteraad werd behandeld nu bovengemeentelijk plaats. Daarnaast is bij veel maatschappelijke vraagstukken de gemeente allang niet meer de enige die zijn stempel kan drukken. Daar heb je ondernemers bij nodig, het onderwijs en allerlei andere maatschappelijke organisaties. En ja, dat vraagt veel van het organiserend vermogen van de gemeenteraad.’

En daar heeft een raadslid gemiddeld maar 15,9 uur voor in een week. Daar kun je toch bijna geen baan naast hebben.
‘Toch vindt de Rob dat raadsleden lekenbestuurders moeten blijven. Dat debat over professionele politici steekt om de zoveel jaar weer de kop op terwijl wij zeggen, gemeenteraadsleden staan met één been in de samenleving en met het andere been in het gemeentehuis. Met dit rapport hebben we eigenlijk de, ook door de PvdA, veel gebruikte nooduitgang voor dit debat dichtgezet. Lokaal geen fulltime politici, maar scherper kiezen. Raadsleden kunnen daar wel hulp bij gebruiken.  Daarom vinden wij dat de Minister van Binnenlandse Zaken een scholings- en trainingsprogramma voor raadsleden moet maken waar iedereen aan mee kan doen. Als een steun in de rug.’

Raadsleden lopen te veel aan de leiband van het proces en de stukkenproductie van het college

Een belangrijk uitgangspunt van het rapport is een betere tijdsverdeling binnen het raadswerk. Hoe kan die worden bereikt?
‘Heel veel energie van raadsleden wordt nu opgeslurpt door de papierberg van burgemeester en wethouders. Raadsleden lopen te veel aan de leiband van het proces en de stukkenproductie van het college. Volgens ons is het heel goed mogelijk om met de collega’s in de raad afspraken te maken waardoor je minder tijd kwijt bent aan dan weer een raadsvergadering en dan weer een commissievergadering. Je moet echt gedisciplineerd aan de slag, afspraken maken. Zeggen, we adopteren een buurt en gaan systematisch en geordend met maatschappelijke organisaties om tafel. Daar maken we tijd voor.’

Systematisch en geordend?
‘Ja. Als er bijvoorbeeld verkeersproblemen zijn in een wijk moet je er niet alleen zijn als er een keer een optocht van boze mensen is, maar moet je nadenken over de vraag: ‘hoe kunnen wij als gemeenteraad serieus met dat verkeersvraagstuk omgaan?’ Dat betekent soms dat je vanuit een aantal fracties mensen aanwijst die een onderzoek instellen in die wijk en vervolgens rapporteren aan de raad. In het rapport zeggen wij, je kunt taken verdelen onder fracties. Dat systeem van rapporteurs werkt bij het Europees Parlement bijvoorbeeld erg goed. Het betekent dat de werkelijkheid van de wijk wordt binnengebracht bij de raad zonder het filter van het college. Meestal is het namelijk andersom. Dan maken ambtenaren in opdracht van het college een rapport dat als een stuk papier bij de raadsleden terechtkomt. Door vanuit de raad te rapporteren kun je het college de opdracht geven in een bepaalde richting een oplossing te zoeken. Dat doet meer recht aan wat een gemeenteraad zou moeten zijn.’

Dat vraagt wel om verstand van zaken bij een raadslid.
‘Daar kijk je dus naar voordat je eraan begint. Stel er gaan een aantal speeltuinen failliet dan kijk je of er in de raad misschien iemand zit die met cijfers om kan gaan en weet hoe faillissementen in elkaar zitten. Dan vraag je aan diegene, van welke partij die dan ook is, samen met twee of drie anderen om die speeltuinen op te zoeken, daar en in de buurt te gaan praten en uiteindelijk een rapport uit te brengen waarbij je als raad zegt, onze conclusies zijn a, b en c en het college moet daar dan een oplossing voor bedenken. Het gaat dus niet alleen om, ga de deur uit of vertolk wat je aan gevoelens in de gemeente aantreft maar het gaat ook om een organiserend proces. Dus laat zien wie wanneer een besluit moet nemen.’

De burger wil vooral praktische oplossingen

Is dit één van die nieuwe creatieve werkvormen waarover in het rapport wordt gesproken?
‘Ja, een andere heeft betrekking op de bovengemeentelijke samenwerking. Die zuigt veel informatie naar boven, weg van de raad. Eigenlijk zou je, als het om bijvoorbeeld een  Sociale Dienst gaat die voor meerdere gemeenten werkt, raadsleden moeten aanwijzen die als hoofdtaak hebben om te kijken hoe het met zo’n sociale dienst gaat. Ze moeten signalen oppikken, met mensen praten en ervoor zorgen dat op het goede moment het debat over zo’n dienst wordt gevoerd. Nu is het zo dat het college met het jaarverslag van de Sociale Dienst komt en bij de raad aanklopt als de contributie moet worden opgehaald, terwijl er in de rest van het jaar met geen woord over de Sociale Dienst wordt gerept. Wij stellen voor dat je bij iedere gemeenschappelijke regeling twee raadsleden als een soort schaduwraadsleden aanstelt voor zo’n gemeenschappelijke regeling. Hun bevindingen moeten dan rechtstreeks op de raadsagenda.’

Eén van de aanbevelingen uit het rapport is ‘voorkom overmatige politisering’. Waarom? Wordt er overmatig gepolitiseerd?
‘Toen ik in 1972 wethouder werd in Groningen werd was er sprake van felle polarisatie.  Partijen waren teveel op elkaar gaan lijken. In dit rapport zeggen wij dat je dit moet overdrijven. Wij stellen vast dat lokale politiek soms betekent: ruzie maken, elkaar de tent uitvechten, elkaar zwart maken. Voer voor de media maar tekenend voor een klimaat waarin de raad steeds verder van de burger af komt te staan in plaats van dichterbij. De burger zit daar helemaal niet op te wachten. Dus, rustig aan met politiseren, de burger wil vooral praktische oplossingen.'