Nederland komt op dit moment meer dan 300.000 woningen tekort. Dat zijn starters, maar ook ouderen en mensen die met spoed een dak boven hun hoofd nodig hebben. Bouwen, bouwen, bouwen is dus het devies. Daar is iedereen, van links tot rechts, het over eens.


Maar dat zeggen is een ding, het daadwerkelijk doen is iets anders. Over hoe je dat bouwen, bouwen, bouwen van de grond krijgt, wordt verschillend gedacht. Zo nam de Tweede Kamer op 17 december de volgende motie (met een nipte meerderheid van VVD, CDA, PVV, FvD, Krol en Van Kooten-Arissen) aan: ‘Verzoekt de regering de stad Utrecht voor de locaties Rijnenburg en Reijerscop een proactieve aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 4.4 van de Wet ruimtelijke ordening om te komen tot spoedige realisatie van duurzame woningbouw, met veel oog voor de leefbaarheid, bomen en groen’. 

Zeggen is een ding, het daadwerkelijk doen is iets anders

De minister had de motie ontraden. Want, zo schrijft ze, ‘er zijn genoeg plannen voor extra woningen (plancapaciteit), er zijn goede bestuurlijke afspraken gemaakt tussen Rijk en regio in het BO-Mirt, en bovendien is er 3 tot 4 miljard nodig voor de verstedelijkingsopgave (onder andere ontsluiting – weg, OV) en dat geld is er nu niet.’ Toch vond een meerderheid in de Tweede Kamer het goed om de minister een aanwijzing aan Utrecht, waar de gemeenteraad zich juist fel tegen het op korte termijn volbouwen van Rijnenburg had gekeerd, te laten geven.

Steekspel verschillende bestuurslagen

Hoe je het ook wendt of keert: met dit steekspel tussen Kamer, minister en gemeente staan die huizen er nog niet. Er zijn op dit moment 300.000 huizen nodig, maar gemiddeld duurt het zeven jaar voordat het hele traject van planvorming tot overhandiging van de sleutel aan de eerste bewoners doorlopen is. En dat is gemiddeld: voor nieuwe plekken waar geen bestemmingsplannen, bereikbaarheidsstudies, of andere fundamenten van locatiekeuze zijn – en waar ook nog eens weerstand is – zal zo’n procedure waarschijnlijk langer duren.

Bij het bouwen van woningen zijn in de eerste plaats de gemeenten aan zet. Zij stellen de bestemmingsplannen op, spreken met bouwers en projectontwikkelaars en maken de prestatieafspraken met woningcorporaties. Maar ook de gemeenten stuiten ondanks alle goede plannen en afspraken nog op barrières die ze zelf niet kunnen beslechten.

Regio erg belangrijk

Juist de provincie kan in dat soort gevallen de helpende hand bieden. Ten eerste omdat de plek, waar je wil wonen, je eigen regio is. Iemand die is opgegroeid in de Achterhoek wil het liefst daar en niet in Nijmegen wonen en werken. En de Duin- en Bollenstreek is echt anders dan de Drechtsteden. Hoe sterk dat sentiment is bleek wel toen veel mariniers hun baan wilden opzeggen als hun werkplek van Doorn naar Vlissingen zou verhuizen.

De regio is dus heel belangrijk bij de woningkeuze. Niet in de laatste plaats omdat veel verdeelsystemen voor sociale huurwoningen ook regionaal georganiseerd zijn, zodat mensen kunnen reageren op huizen in de hele regio en niet alleen op woningen in de eigen gemeente. Bovendien heeft wat de ene gemeente bouwt invloed op de buren: denk aan de verdeling van soorten woningen tussen stad en omliggende kernen. Daarom maken gemeenten in regionaal verband daarover nu al afspraken.

Het belang van de regio kan niet onderschat worden 

Tot slot verschillen de woningbouwopgaves ook nog eens per regio. In de provincies langs de landsgrens zijn er regio’s met bevolkingsdaling, maar ook met -groei. Dat vraagt om maatwerk dat de provincie het best kan leveren.

Ingewikkelder speelveld

Een tweede reden, waarom de provincie instrumenteel is in de woonopgave, is dat het spel van tegenstelde belangen tegenwoordig ingewikkelder is dan dertig jaar geleden. Waar het in 1990 nog prima mogelijk was om een landkaart te pakken, wat rode lijnen te trekken en te bepalen waar nieuwe VINEX-wijken moesten komen, is dat tegenwoordig een stuk complexer. De ruimte is schaarser en de claims zijn talrijker.

Natuurlijk willen we ergens wonen, maar we moeten ook ergens werken, recreëren en ons verplaatsen. En ondertussen moet de natuur beschermd worden, de stikstofneerslag op natura 2000-gebieden verminderen, er ruimte worden gemaakt voor windmolens en zonnepanelen en onze leefomgeving aan worden gepast aan het al veranderende klimaat. Het zijn stuk voor stuk uitdagingen die de gemeentegrenzen overstijgen en vragen om een gebiedsgerichte benadering.

Lange traditie op ruimtelijke ordening

Provincies vormen met hun lange geschiedenis op het terrein van de ruimtelijke ordening bij uitstek de bestuurslaag, die deze ‘strijd om de ruimte’ kan oplossen. Bovendien zijn provincies de aangewezen democratisch gelegitimeerde bestuurslaag als het gaat om het toetsen en aanspreken op regionale afspraken.

Daarnaast kunnen provincies krachtige partners van gemeenten zijn in de lobby richting het Rijk om barrières weg te nemen. Zeker als er een nieuw ministerie van VROM en er daar één aanspreekpunt komt, kunnen provincies en gemeenten samen optrekken en zo meer middelen vrij maken voor nieuwbouwlocaties, het OV of een nieuwe ontsluiting.

Alleen met een sterke provincie en PvdA kunnen we de obstakels voor meer woningbouw wegnemen

Net zoals de provincies heeft ook de Partij van de Arbeid een lange traditie in de ruimtelijke ordening. Sinds 2019 is de PvdA vertegenwoordigd in 10 van de 12 colleges van Gedeputeerde Staten. De ene na de andere provincie heeft sindsdien blokkades voor woningbouw weggenomen, zodat uiteindelijk de 300.000 huizen daadwerkelijk gebouwd kunnen worden. Om ook in de toekomst ook zeker te zijn van een betaalbaar huis zijn twee zaken essentieel: een sterke provincie én een sterke PvdA.

 

Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven door de gedeputeerden wonen Anne Koning (Zuid-Holland) en Peter Kerris (Gelderland)

 

Afbeelding: Morris Bennis | ANP