Als Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit voorziet landschapsarchitect Steven Slabbers de provincie Noord-Holland gevraagd en ongevraagd van advies. Met een miljoen te bouwen huizen, meer ruimte voor het water, windmolens, zonnepanelen, natuur, data- én distributiecentra geen overbodige luxe. De strijd om het landschap, die in het volgebouwde Nederland nooit ver weg was, is het kookpunt genaderd en zal ons de komende decennia bezighouden.


Allereerst, waarom die passie voor het landschap?

‘De directeur van het PBL Hans Mommaas heeft dat mooi omschreven: “Het landschap is ons integratiekader.” Alle opgaven, van wonen tot biodiversiteit tot mobiliteit, komen samen in het landschap. Als er zich problemen voordoen, ligt daar meestal ook de sleutel tot de oplossing.’

Hoe bedoel je precies?

‘Mensen hebben vaak het idee dat het landschap altijd hetzelfde blijft, maar het landschap van vandaag verschilt op essentiële punten van dat van honderd jaar geleden, en over een eeuw zal het weer totaal anders zijn dan vandaag. Het landschap is voortdurend in beweging. Hoe pas je die nieuwe opgaven in, zodat het landschap toch zijn verhaal kan vertellen en er tegelijkertijd nieuwe en eigentijdse kwaliteit aan wordt toegevoegd? Die vraag vind ik na al die jaren nog steeds fascinerend.’

En nu ben je dus Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK). Hebben alle provincies een PARK?

‘Ja, maar er zijn wel verschillen. In Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Holland is de PARK onafhankelijk. Dat wil zeggen, dat we de provincie van advies dienen als critical friend. We zijn dus niet bij de provincie in dienst. Wanneer we menen dat we de provincie over een bepaalde ontwikkeling een spiegel voor moeten houden, kunnen we dat doen.’

Maakt dat uit?

‘De meeste andere provincies kennen wel een soortgelijke functie, maar die wordt vervuld door deskundigen uit de eigen gelederen. Als je deel uitmaakt van de ambtelijke organisatie kun je in deze rol toch minder goed uit de voeten. Kritiek komt politiek niet altijd handig uit. Gedeputeerden willen misschien niet altijd alles horen, maar als buitenstaander heb ik daar minder een boodschap aan. Van mij horen ze alles wat ze nodig hebben om tot een juiste afweging te kunnen komen.’

Is er voldoende aandacht voor ruimtelijke kwaliteit?

‘Dat verschilt per opgave, maar als je het bijvoorbeeld hebt over de Regionale Energie Strategieën (RES’en) ben ik toch wel teleurgesteld. Alle “leidende kwantitatieve principes” uit de startnotitie ten spijt is het tot dusver toch wel een overwegend kwantitatief gedreven proces gebleken. Alles is erop gericht de beoogde opbrengst te halen. Dat is zeker belangrijk, maar behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit zijn dat ook. En dat zie ik in de afweging nog onvoldoende terug.’

Hoe komt dat?

‘Dat komt ook door het gekozen proces van onderop, waarbij Nederland is opgeknipt in deelgebiedjes, die ieder de opdracht hebben gekregen om hun bijdrage te leveren. Het grootste probleem daaraan is dat niet ieder gebied even geschikt is om aan die energieopgave te voldoen. Je had in sommige gebieden dus best een tandje bij kunnen zetten om de meer kwetsbare gebieden te ontzien.’

Hoe had het dan wel gemoeten?

‘Ik ben groot voorstander van de benadering, die toenmalig Rijksadviseur Dirk Sijmons heeft bepleit: werk met concentratiegebieden en vides. Er is nu geen afweging gemaakt waar je vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit zou moeten concentreren en waar een meer terughoudende benadering op zijn plaats is.

Dat zie je helaas ook terug bij andere ruimtelijke opgaven. We willen iedereen te vriend te houden en dat vertaalt zich in een zekere schroom om vooraf kaders mee te geven. Daardoor ontbreken de overwegingen op het hogere schaalniveau en is er van een groter plan geen sprake.’

Is het ontbreken van dat overkoepelende geheel het enige wat er mis is met de RES’en?

‘Ik zie dat het RES-proces is gefocust op de opwek van energie, maar het gaat natuurlijk ook om opslag, distributie en gebruik. Als we van centrale naar decentrale energieopwekking gaan, vraagt dit nogal wat van ons netwerk. Dat is daar niet op ingesteld. Dus als je niet uitkijkt, leidt het letterlijk tot kortsluiting.’

Zijn er verder nog aanpassingen nodig?

‘Nederland is energie- en waterverslaafd. Op dit moment is de insteek: u vraagt, wij leveren. Het is de vraag of dat wel houdbaar is en zo ja tegen welke prijs. Wekken we stroom op voor onze huishoudens of om Bitcoins te delven? Gebruiken we zoet water om onze veengebieden nat te houden of om bloembollen te produceren? Dat zijn keuzes, die je niet uit de weg kan gaan. Ook als je niet kiest, zijn de gevolgen enorm.’

Terug naar het grotere geheel. Wat is er verder nodig om zo’n integraal plan te realiseren?

‘Verder moeten we de verschillende opgaven met elkaar combineren. Het ontbreekt ons letterlijk aan ruimte om iedere opgave op zich tot een oplossing te brengen. Ik ben ervan overtuigd dat juist het koppelen van de opgaven ruimtelijk tot de meest interessante omgevingen zal leiden. En los daarvan worden kostenbesparingen ook mogelijk.’

Dat klinkt eigenlijk best logisch. Waarom is dat tot nu toe niet gelukt?

‘Nederland is nog altijd te verkokerd georganiseerd om echt vanuit het grotere geheel te kunnen werken. Binnen provincies liggen de verschillende opgaven doorgaans bij verschillende gedeputeerden. Ook het provinciale apparaat is op die sectoren ingericht, en denkt en adviseert vanuit de sectorale belangen.

Meer samenhang vraagt een andere organisatiecultuur, waarin integraal denken centraal staat. Misschien zou het helpen wanneer gedeputeerden gebiedsgericht gaan werken, zoals je in de steden ook wijkwethouders hebt.’

Maar dan heb je ook nog te maken met een wirwar aan overheden en belangen. Zou de provincie niet veel meer een regierol moeten pakken?

‘Ja! Maar dat kan pas nadat het Rijk de hoofdlijnen heeft bepaald, zoals in het verleden werd gedaan met de nota’s ruimtelijke ordening en de verschillende structuurschema’s. Alles zou moeten draaien om de vraag: “In wat voor samenleving willen we leven?”’

Alle goede intenties van de Omgevingswet ten spijt, maar daarmee doe je het dus precies verkeerd om. Als je vanuit het gemeentelijk niveau begint, kom je nooit tot een bevredigend antwoord op nationaal niveau. Dat is ook wat je terugziet bij de bij RES 1.0. Overal is gekeken naar wat het beste is voor het deelgebied, maar als je die deelgebieden bij elkaar optelt, kom je niet uit op het beste voor Nederland in zijn totaliteit.’

Kan je daar een voorbeeld van geven?

‘Neem bijvoorbeeld het IJsselmeer. Dat ligt in verschillende provincies en RES-gebieden, maar – vooralsnog – zie ik geen afstemming. Daardoor heb je net over de provinciegrens, een windpark Fryslân in plaats van een windpark IJsselmeer.

Je hebt een sturende Rijksoverheid nodig die ten aanzien van de grotere, provincie overstijgende regio’s de koers uitzet. Dit willen we met de Wadden, dit met het IJsselmeergebied, en dit met het Groene Hart. Het is vervolgens aan de provincie om dit als gebiedsregisseur samen met gemeenten handen en voeten te geven.’

Dat klinkt best top-down. De RES’en waren toch juist ook bedoeld om draagvlak van onderop te creëren?

‘Volgens mij is dat niet gelukt. Het proces van onderop heeft niet geleid tot het creëren van meer draagvlak. Hooguit kun je zeggen dat het de plekken met de minste weerstand heeft geïdentificeerd.’

Waarom valt het met dat draagvlak zo tegen?

‘Draagvlak ontstaat alleen als er urgentie wordt gevoeld, en dat is helaas nog onvoldoende het geval. Zolang de mensen de noodzaak niet ervaren, zullen zij niet openstaan voor oplossingen. Het zijn oplossingen voor iets, waarvan zij het probleem niet herkennen. Daar kan ik best nijdig over worden, bijvoorbeeld als inwoners van IJburg niet willen snappen, dat hun iPhones en Tesla’s niet met lucht worden opgeladen.

Aan de andere kant begrijp ik het ook wel weer. Kijk naar de enorme hoeveelheden daken zonder zonnepanelen, die ook vandaag de dag nog worden opgeleverd. Als de overheid zo’n simpele quick win al niet weet te realiseren, wordt het lastig de handen op elkaar te krijgen voor een zonneweide of een windmolen in het groen.’

Dat klinkt niet erg optimistisch…

‘Het is zeker niet onmogelijk. Maar dan moet je het wel anders doen. De uitdaging ligt in het laten zien dat we met al die opgaven gebieden ook interessanter, rijker en mooier kunnen maken. We moeten naar oplossingen, die niet alleen het probleem weten te tackelen, maar omgevingen realiseren die ecologisch veerkrachtiger en oneindig veel interessanter zijn om in te wonen, te werken en te vertoeven.

“Ruimte voor de rivier” is hier een goed voorbeeld van. Kwaliteit toevoegen in het buitengebied gebeurt nog veel te weinig, en dat is gek. Als je kijkt naar de binnensteden, kan ik er een flink aantal aanwijzen, waar je twintig jaar geleden nog niet dood gevonden wilde worden, maar die na een periode van revitalisering nu hartstikke booming zijn. Wat we in de stad kunnen, kunnen we in het buitengebied ook. Als mensen dat zien ontstaat het draagvlak echt vanzelf.’


Bijschrift afbeelding: Het datacenter van Microsoft in de Wieringermeer

Afbeelding: Hans van Weel | ANP