Als bestuurslaag wekt de provincie niet meteen gevoelens van nabijheid op. Technocratisch en vooral wat abstract voor de gewone man. Participatie komt dan ook maar lastig van de grond. Toch is juist die nabijheid en betrokkenheid volgens bijzonder hoogleraar Sarah de Lange essentieel om de grote opgaven te halen. Participatie door iedereen: de participatie-elite en de mensen die de politiek wantrouwen.


Hoe komt het dat het participeren van mensen bij besluitvorming in het middenbestuur nog moeizamer lijkt te gaan dan in andere bestuurslagen?

‘Onbekend maakt onbemind. Mensen hebben geen idee wat de provincie en de waterschappen doen. Bij de gemeente komen mensen nog wel eens voor het verlengen van hun rijbewijs en paspoort. Of ze lezen iets over de plannen in het lokale krantje. Bij de provincie is dat niet het geval. De onderwerpen zijn abstracter en hebben doorgaans een grotere tijdspanne. De impact van besluitvorming in de provincie manifesteert zich vaak pas laat. Bijvoorbeeld wanneer een plan van een gemeente wordt afgewezen, omdat het niet past binnen het provinciale beleid.’

Kunnen Statenleden daar wel wat aan doen?

‘Gedeeltelijk. De provincie is nu eenmaal groter en minder tastbaar dan de gemeente. Ook in letterlijke zin: de afstanden zijn groter. Toch bericht de krant er minder over en zijn de volksvertegenwoordigers minder zichtbaar. Daar komt nog bij dat de provinciale verkiezingen altijd een sterk landelijk karakter hebben. Niet de provinciale thema’s, maar de Eerste Kamer staat centraal.

Maar dat alles betekent niet dat je er dan maar bij de pakken neer moet gaan zitten. Integendeel. De opgaven die op het middenbestuur afkomen, zijn niet te realiseren zonder het creëren van draagvlak. Reden te meer dus om goed te kijken hoe je participatie op provinciaal niveau vorm kan geven.’

Hoe zou je dat kunnen aanpakken?

‘Je moet je er allereerst van bewust zijn dat participatie belangrijk is en nooit vanzelf gaat. Provincies hebben nog wel eens de neiging participatie af te schuiven op lagere overheden met de redenering, dat de lokale politiek nu eenmaal dichter bij de mensen staat. Maar ook daar is het niet makkelijk.

Als de provincie wel participatietrajecten wel organiseert, gebeurt dit meestal met vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld. Op die manier kun je jarenlang een provincie besturen zonder ooit “een normaal mens” te spreken.’

Dat klinkt best wel problematisch. Hoe verklaar je die houding?

‘Statenleden en gedeputeerden zijn geneigd om zich meer als bestuurders dan als politici te gedragen. Veel provincies hebben breed samengestelde colleges. Dat werkt de depolitisering natuurlijk in de hand.’

Waarom is dat erg?  

‘Het wordt in de provincie al snel technocratisch, terwijl er wel degelijk politieke afwegingen voorliggen. Ook van provinciale bestuurders mag worden verwacht, dat ze in staat zijn lange termijn perspectieven te schetsen en duidelijk maken welke afwegingen tot welke keuzes dit leiden. Laat dus zien dat je niet alleen bestuurder, maar ook politicus bent.

Neem mensen mee in het grotere verhaal. Die zijn niet gek en weten heel goed dat politiek een kwestie van kiezen is. Gebruik participatietrajecten daarom vooral ook om die keuzes duidelijk te maken en waar nodig aan te scherpen. Doordat je via deze trajecten hoort wat er werkelijk in dorpen en steden speelt en leeft, helpt het je als bestuurder en volksvertegenwoordiger bij het ontwikkelen van een breedgedragen visie.’

Waar moet je in het bijzonder opletten?

‘Wees je bewust van de valkuilen. Niet iedereen zal op hetzelfde moment en op dezelfde manier kunnen en willen participeren. Hoogopgeleide mensen nemen bijvoorbeeld vaker deel aan de trajecten aan de voorkant van een besluit.

Verder is het van belang dat mensen meedenken over het hele verhaal. Je ziet te vaak dat mensen alleen maar mogen meepraten over de oplossing van een door de politiek bepaald probleem. Dus niet over het probleem zelf.’

Wat moet je dan wel doen?

‘Verdergaan op de ingezette weg van burgerberaden, G1000-achtige bijeenkomsten en burgerbegrotingen. En de digitale kansen die we tijdens de coronacrisis hebben ontdekt ten volle te benutten. Je hebt mensen eerder digitaal dan in een zaal bij elkaar. Zeker als het om de provinciale thema’s gaat, waar mensen letterlijk langer moeten reizen om naar dat zaaltje te komen.’

Inzetten op digitaal dus. Is dat ook de oplossing om meer lager opgeleide mensen te bereiken?

‘Nee, zij zullen in dit soort trajecten altijd ondervertegenwoordigd blijven. Daarom zijn instrumenten waarmee mensen aan de noodrem kunnen trekken zo belangrijk. Denk aan het referendum. Mensen die minder vertrouwen hebben in de politiek, vaak de wat lager opgeleiden, maken eerder gebruik van deze vormen van directe democratie.’

Alleen op participatie inzetten is niet genoeg?

‘Ook als je participatie aan de voorkant goed vormgeeft en tijdig draagvlak organiseert, kan je niet om een instrument als het referendum heen. Het gaat om het geheel. Iedereen moet op alle niveaus kunnen meepraten om tot goed en gedragen beleid te komen.’

Is er naast de tweedeling tussen hoog- en laagopgeleid ook een tweedeling tussen stad en regio?

‘We zitten al heel lang in een proces van geografische sortering. Mensen gaan in gebieden wonen op basis van beschikbare woningen en voorzieningen. Dit leidt ook als het gaat om participatie tot verschillen. Ik woon zelf in Weesp, dat deel uit gaat maken van de gemeente Amsterdam.

Hier wordt een nieuwe wijk gebouwd, waar de huizen gemiddeld zes à zeven ton kosten. Een wijk voor hoger opgeleide Amsterdammers met twee inkomens dus. Zij weten heel goed wat ze willen en gaan op een andere manier een beroep doen op de gemeente en de politiek dan de meeste mensen uit het “oude” Weesp. Dat is in de nu relatief kleine gemeente Weesp nog wel te ondervangen: de lijntjes zijn kort en bestuurders dichtbij. Maar hoe gaat dat straks als Weesp deel uitmaakt van Amsterdam?’

Dit gaat om de gemeente. Hoe zit het met de provincies?

‘Daar is die geografische sortering nog scherper, omdat de manier waarop burgers verdeeld zijn over een provincie vaak samenvalt met de manier, waarop de ruimte eruit ziet. Verstedelijkt gebied versus platteland. Daar moet je heel alert op zijn. Anders gaat dat ene het andere deel volledig domineren.’

Wat zouden we hier als PvdA hier aan kunnen doen?

‘Alert zijn en goed kijken hoe je participatie praktisch organiseert. Hoe richt je het proces zo in, dat alle burgers op dezelfde manier aan het woord komen? Dus de mensen uit de stad én het platteland. Dat bereik je niet met een reguliere inspraakavond, waar iedereen langs mag komen, maar in de praktijk alleen de mensen uit de buurt langskomen.’

En dan hebben we het nog eens niet gehad over de toenemende regionalisering. Hoe zorg je voor meer controle en hoe organiseer je medezeggenschap op de beslissingen die genomen worden in regionaal verband?

‘We zitten al heel lang in een proces van opschaling en daar wordt altijd primair over gedacht in termen van effectiviteit. Ook hier is mijn eigen gemeente Weesp weer een goed voorbeeld. We gaan niet samen met Amsterdam, omdat we ons Amsterdammer voelen, maar omdat de gemeente te klein geworden is om goed zelfstandig te kunnen functioneren.

In de beleving van veel burgers verdwijnt er straks een oude gemeente, waarmee wel een goede band was. In plaats daarvan gaan ze deel uitmaken van een gemeente die veel meer op afstand staat en die ook nog eens deel uitmaakt van een metropoolregio waar al helemaal geen grip op is. Om nog maar te zwijgen van de provincie, die ergens daarboven zweeft. De nabijheid is weg. Je zou daarom als het gaat om opschalen niet alleen moeten kijken naar effectiviteit, maar ook naar de coherentie van een bepaald gebied. Als er geen gemeenschappelijke identiteit is, wordt het wel heel lastig om een gevoel van bestuurlijke nabijheid te creëren.’


Afbeelding: Kees van de Veen | ANP