Joyce Sylvester is al decennialang actief binnen het openbaar bestuur. Van 2003 tot 2015 was ze lid van de Eerste Kamer. Ze was de eerste vrouwelijke burgemeester van kleur in Nederland en de afgelopen zes jaar was ze actief als Substituut Ombudsman. Over haar ervaringen schreef ze de lezenswaardige autobiografie Bent ú de burgemeester?


Kort nadat ze stopte als Substituut Ombudsman is ze aangesteld als voorzitter van de nieuwe Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme. Begin juni is ze voorgedragen als de nieuwe dijkgraaf van waterschap Amstel, Gooi en Vecht. En dan schrijft ze sinds kort ook nog een column in het AD.

Kortom: hoog tijd voor een gesprek.

Je hebt bepaald niet stilgezeten de afgelopen jaren. Is er een rode draad in je werk?

‘Ik heb diversiteit altijd erg belangrijk gevonden. Binnen de partij heb ik daartoe zelfs het netwerk diversiteit opgericht. Of je man, vrouw, jong, oud, allochtoon of autochtoon bent en of je nu uit de regio of de stad komt: iedereen moet mee kunnen doen aan het openbaar bestuur.’

Waar komt die ambitie vandaan?

‘Ed van Thijn is mijn politieke vader. Van hem heb ik het belang geleerd van de democratische rechtstaat. Kunnen meedoen in de maatschappij vind ik daarbij erg belangrijk. Voor die twee zaken heb ik dus altijd willen werken. Bij de nationale ombudsman, bij gemeenten: overal probeer ik aspecten, die horen bij die twee zaken naar voren te halen.’

Hoe doe je dat?

‘Door ervoor proberen te zorgen, dat iedereen mee kan doen en evenredige vertegenwoordigingen te realiseren. Soms is dat ook heel praktisch: zo hebben we stemlokalen op orde gebracht, zodat mindervaliden binnen kunnen komen. Of ik lieten veteranen op scholen vertellen over de gebieden, waar ze naar zijn uitgezonden. Met de joodse gemeenschap heb ik een tentoonstelling georganiseerd op het stadhuis van Naarden over joden in de Tweede Wereldoorlog.’

Best zware kost.

‘In veel wat ik doe, staan bestrijding van racisme en discriminatie centraal, maar wel altijd op een positieve manier. Hoe moet het wél?’

Is je betrokkenheid bij deze thema’s je als het ware ‘overkomen’, omdat je zelf van Surinaamse afkomst bent?

‘Ik kan slecht tegen onrecht, dat zit in mijn karakter. Dat is onafhankelijk van je afkomst. Zo zie ik veel mensen, die er heel anders uit zien dan ik, ook tegen onrecht en discriminatie strijden. En als ik bijvoorbeeld praat met een oudere, blanke veteraan kan ik daar een heel gepassioneerd gesprek mee over het verdedigen van vrijheid en het belang van kunnen opgroeien in een land waar mensen hun rechten en plichten oppakken hebben.

Het heeft gewoon ook te maken met je passie en wat je belangrijk vindt in het leven. Je hoeft zeker niet tot een minderheidsgroepering te behoren om voor de rechtsstaat te staan!’

Het aantal wethouders van kleur is in de nieuwe colleges na de gemeenteraadsverkiezingen bij wijze van spreken op één hand te tellen en ook het aantal vrouwelijke wethouders valt tegen. Had je dat verwacht?

‘Als je het algemene beeld in Nederland bekijkt, dan zie je dat de belangstelling voor de politiek gewoon laag is. Ik heb onlangs op een mbo-school burgerschapsles gegeven. Veel leerlingen hadden geen idee hoe politiek precies werkt of de rechtsstaat. Laat staan dat ze snappen dat je ook zelf bijvoorbeeld wethouder kunt worden. Daar is dus nog een wereld te winnen.’

Hoe?

‘Het begint op school. Bij die gastles schrok ik er niet alleen van hoe weinig veel leerlingen wisten, maar ook van het gebrek aan democratische vaardigheden. Bijvoorbeeld over hoe je om kunt gaan met een conflict, hoe een land wordt bestuurd en hoe de democratie werkt.

De nieuwe burgerschapswet is vorig jaar 1 oktober ingegaan. Het is goed dat die er nu is. Wat mij betreft moet iedere leerling die van school komt weten hoe de democratische samenleving en de rechtsstaat in elkaar zitten. Ik heb het idee dat veel daarvan bij veel jongeren gewoon echt onbekend is. Als je die nieuwe generaties mee neemt, dan komt uiteindelijk ook de diversiteit in de politiek vanzelf.’

Maar dat meenemen gaat niet vanzelf?

‘Precies. Om het onder de aandacht te brengen heb je dus wel burgerschapslessen, meeloopstages en dergelijke nodig. Mijn eigen zoon werd vorig jaar 18. Ik vroeg hem of hij ging stemmen. “Ik zie het wel,” zei hij. Nadat ik met hem heb gesproken over hoe het allemaal werkt en wat het belang van verkiezingen is, is hij niet alleen gaan stemmen, maar heeft hij ook nog twee dagen als vrijwilliger op stembureau gewerkt. Ze hadden er lekkere pizza’s, was zijn reactie op mijn vraag hoe hij het had gevonden, haha.’

Wat is de moraal van het verhaal?

‘Als samenleving moeten we richting jongeren er echt meer aan trekken. Niet alleen bij jongeren overigens, het gebrek aan belangstelling voor politiek is bij een breder publiek te vinden helaas.’

Hoe kan de lokale politiek daar aan mee helpen?

‘Om te beginnen moet je zelf zichtbaar zijn, laten zien wat het werk is. Betrek scholen bij je werk en geef eens een gastcollege. Ik woon zelf in Huizen. Hier krijgen kinderen die 18 worden een brief van de wethouder met wat ze allemaal kunnen doen vanaf die leeftijd, waar ze recht op hebben en waar ze terecht kunnen met eventuele vragen. Dat vind ik geweldig. Dan laat je zien wat lokale politiek voor iemand kan betekenen.’

En als je specifiek naar het gebrek aan diversiteit op kieslijsten kijkt: hoe kun je dat lokaal verbeteren?

‘Dat is iets complexer, want dat begint al bij de kandidaatstellingscommissies. Daar moet iemand met een diverse achtergrond in gaan zitten. Om dat te mogen, moet je lid zijn van een partij én het leuk vinden om veel mensen te zien en te spreken. Je moet er ook nog eens tegen kunnen dat mensen het je kwalijk nemen als ze niet hoog op een lijst zijn gekomen. Maar het begint dus echt daar: als de kandidaatstellingscommissie niet divers genoeg is, dan wordt de lijst dat ook niet.’

Die volg ik niet helemaal.

‘Als je brieven binnen krijgt van vrouwen met een paardenstaart, dan moet je als commissie dus actief op zoek naar mensen met een andere achtergrond. Die hebben simpelweg andere netwerken. Die weet je alleen te vinden als de kandidaatsstellingscommissie divers is en een van de leden daar weet van heeft.’

Steeds meer mensen zien mede door alle schandalen de overheid als vijand. Is dat een trend van de laatste jaren, of is dat al langer aan de gang?

‘Volgens mij is het al langer aan de gang. Eerst begon de taal te veranderen: een uitkering is geen basis, dat soort taalgebruik. Je zag ook dat er in de samenleving veel veranderde. Ging het niet goed met je? Dan was dat je eigen schuld. Hulpstructuren werden afgebouwd, zoals bijvoorbeeld de toegang tot sociale raadslieden. Mensen werden ineens verdacht gemaakt, gezien als fraudeur of zelfs als crimineel. En: ze werden ook zo behandeld. “We gaan ze pakken” werd het mantra.

Hoe verklaar je die twee ontwikkelingen?

‘Het veranderen van het taalgebruik en het afbouwen van structuren: dit soort veranderingen hadden alles te maken met privatisering en verzelfstandiging. Dat maakt immers dat mensen heel erg individueel worden: mensen die zelf een zorgverzekering moeten kiezen. Zelf een energiemaatschappij. Zelf een toeslag aanvragen. Zelf dit, zelf dat. Mensen leren zo voor zichzelf te zorgen en niet meer voor een ander.’

Veel van dat soort ontwikkelingen kwamen uit het Rijk. Hoe gingen gemeenten er mee om?

‘Ik denk dat met name gemeenten vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, vanuit autonomie en medebewind, eigenlijk nog een soort buffer zijn geweest richting het rijk. Zij zagen veel eerder, dat er zaken waren die niet goed meer werkten.

Aan de andere kant moeten gemeenten zichzelf in de spiegel kijken. Ook zij hebben veel georganiseerd in gemeenschappelijke regelingen en zaken op afstand gezet: het vuil ophalen, zorg, dat soort zaken. Je moet als burger steeds vaker naar allerlei instanties bellen en je wordt al snel van het kastje naar de muur gestuurd. De menselijke maat staat ook bij gemeenten lang niet altijd centraal helaas. Vaak wel op papier, maar niet in de praktijk.’

Welke tips zou je gemeenten mee willen geven?

‘Ik vind dat gemeenten klachten heel serieus moet nemen. Dat geldt eigenlijk voor alles wat te maken geeft met feedback uit de samenleving. Daar zit de crux denk ik, want heel veel is tegenwoordig op afstand gezet. De politie is bijvoorbeeld zelf verantwoordelijk geworden voor politieklachten. De burgemeester kijkt daar vaak niet meer naar, maar dat moet je juist wél doen.’

Waarom is dat zo belangrijk?  

‘Je moet weten wat er aan bezwaar en beroep binnen komt. Spreek de commissie bezwaarschriften twee keer per jaar, net als de lokale ombudsman. Of stel die in als je die nog niet hebt. Regel ook een anti-discriminatievoorziening en houd bij hoeveel klachten je krijgt. Zorg voor een ordentelijke voorziening voor mensen die gediscrimineerd worden. De burger centraal stellen betekent dat je er zelf ook bovenop moet zitten vanuit het college of de raad. Het gaat niet vanzelf.’

Je bent net voorgedragen als dijkgraaf voor waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Dat is weer iets heel anders. Waarom ambieerde je die functie?

‘Ik vind een dijkgraaf eigenlijk niet heel anders. Een dijkgraaf is in feite te vergelijken met een burgemeester: je bent het boegbeeld van het waterschap, je zit de vergaderingen voor en je bent portefeuillehouder crisisbeheersing. Ik zie dus veel parallellen.’

Maar wat betreft diversiteitsbeleid kun je wellicht wat minder je ei kwijt in een waterschap?

‘Ook dat denk ik niet. Ik denk dat ik hier juist nog méér nodig ben met betrekking tot diversiteitsbeleid. We moeten er voor zorgen dat er voldoende water is, dat er schoon water is. Maar daarnaast heeft het waterschap ook een belangrijke functie in het kader van de klimaatverandering.

Voorlichting daarover, stenen uit de tuin halen, niet sproeien met kraanwater, maar regentonnen neerzetten: daar moeten waterschappen mensen echt in meenemen. Alle burgers dus. Niet alleen Amsterdam, maar ook de dorpen er omheen. Niet alleen boeren, maar ook bedrijven in het gebied.’

Waarom is diversiteitsbeleid daarbij belangrijk?

‘Er is nu een veel te beperkte betrokkenheid van een te beperkte groep mensen bij het waterschap. We kunnen de zorg voor water en waterbeheer alleen met zijn allen doen. Uitdaging genoeg daar.’

Je bent ook voorzitter geworden van de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme.

‘Ook daar draait het er om dat we er voor zorgen dat iedereen mee kan doen. Dus alles houdt met elkaar verband in mijn werk.’

En dan heb je nu ook nog een column in het Algemeen Dagblad. Wat is daar je insteek?

‘Ook daar zie je die rode draad weer terug. Het AD-publiek bestaat deels weer uit andere mensen dan zij die zich van nature bezig houden met discriminatie, racisme, emancipatie en dergelijke. Ik vind het mooi om juist bij dat publiek bewustzijn te creëren. En andersom werkt het ook. Het is belangrijk om mensen op te zoeken die anders georiënteerd zijn, zodat je echt met elkaar in gesprek kunt. Het is ook leuk om te zien dat mensen nog oprecht verwonderd kunnen zijn als ze met een ander in gesprek gaan. Dat kan alleen door buiten je bubbel te treden.’